Armoede in Nederland: Plaggenhutten in Drenthe
Zo’n honderd jaar geleden waren er nog relatief veel Nederlanders die geen vast dak boven hun hoofd konden krijgen.

De allerarmsten zochten daarom hun onderkomen in zelfgemaakte plaggenhutten. Deze manier van huisvesting kwam voornamelijk voor bij veenarbeiders in Drenthe, arme gebieden in Friesland, Overijssel en delen van Groningen en Gelderland. De naam ‘plaggenhut’ komt van de veen- of heideplaggen die werden gebruikt bij het maken van de hutten.
De omstandigheden in de plaggenhutten waren op zijn zachtst gezegd erbarmelijk te noemen. In veel gevallen leefden er hele gezinnen van zes tot negen personen, vaak met nog enkele dieren erbij. Het was er steenkoud, vochtig en moeilijk te verwarmen. Alleen de armste mensen woonden in volledige plaggenhutten. Degenen die het iets breder hadden, voorzagen de hutten van bijvoorbeeld dakpannen of riet en een stenen muurtje.
Het is nog relatief kort geleden dat mensen in Nederland zo leefden. In 1925 schonk De Telegraaf in een artikel, met droevige foto’s, aandacht aan het treurige lot van deze ‘holbewoners’. Het verhaal gaat dat de laatste plaggenhut in Nederland stond in Tange-Alteveer in Groningen. De hut werd bewoond door Fennechien en Hendrikus Wiekens en verdween pas in 1941. Grappig genoeg werd deze plaggenhut al in 1918 nagebouwd in het Openluchtmuseum in Arnhem. Je kunt deze plaggenhut daar vandaag de dag nog steeds vinden.
